Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom
de conciërge
Maria |
Aan het einde van de Stokstraat, waar de Paradijzen beginnen staat het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van de Tuimelaar. Als je de Zelenaars een toptien zou laten maken van de Zeelse kapellekes dan staat den Tuimelaar zonder twijfel met stip op nummer één. In 2010 verkozen de mensen van Pasar de site zelfs als het mooiste natuurplekje in Zele.
En mooi is het ongetwijfeld. Het Land achter den Tuymelaer, zoals Henri Van Daele het beschrijft in zijn boek, is een samenspel van akkers en weiden, van knotwilgen en canada’s waar het groen dominant aanwezig is, met het kapelleke als blikvanger.
Geklasseerd is het nog niet. 1760 staat er op de gevel, maar het moet ouder zijn want op een kaart van 1669 staat het al vermeld. En voor een oude dame moet je zorg dragen. Jarenlang was het kapelletje eigendom van de familie Ryckaert en in 1976 is het verkocht aan Hubert Geerinckx, een man uit Lokeren die de zorg voor de kapel overlaat aan de mensen van de Stokstraat. Eén van hen is Maria Thienpondt. Bijna veertig jaar ontfermt ze zich over de kapel en haar Lieve Vrouwke. Dus was het hoog tijd voor een babbel met de conciërge van ’t Tuimelaarskapelleke.
Maria woont even voor den Tuimelaar. In haar voortuin is het een orgie van bloemen, je kan dus niet missen. Op een zonnige namiddag in april was ik er welkom. In haar gezellige woonkamer doet ze haar verhaal.
1938. In het midden van de foto staat Maria |
Maria op school |
Roots
Maria is geboren in Hansevelde op 1 maart 1933. Haar vader was Cesar Thienpondt en haar moeder Marie-Louise Dierick. Schuin over de kerk, Hansevelde nummer 4, woonde het gezin Thienpondt. ‘Gaat en vermenigvuldigt u’ waren geen loze woorden voor de ouders van Maria. Het gezin werd gezegend met tien kinderen: negen dochters en een zoon. Maria is de oudste van de tien kinderen. In 1968 is één zuster om het leven gekomen bij een verkeersongeval op de Lokerenbaan en in maart 2015 overleed Laurent, haar broer aan kanker. Ze zijn dus nog met acht zussen. Haar vader had een kleine boerderij met vier koeien, twee zeugen en een toom kippen. Onze koeien werden drie maal per dag gemolken. Melk was ons inkomen, vertelt Maria. Verder verkochten we de biggen van onze zeugen op acht weken en ook de meeste kalveren verkochten we aan een marsjang. We hadden thuis niets tekort maar erg breed hadden we het toch niet. In 1950 hebben we ons oud huis afgebroken en een nieuw gebouwd aan de straatkant. Dat was echt nodig, zegt Maria, want een gezin met twaalf mensen had toch wat ruimte nodig. Als ik haar vraag naar souvenirs uit haar jeugd, krabt ze even in haar haar. Dat is allemaal zo lang geleden, zegt ze. Van de oorlog weet ik nog een beetje. Bij de mobilisatie is mijn vader opgeroepen om ons land te verdedigen maar hij is hoop en al zes weken weggeweest. We waren blij dat hij terug thuis was. Ook hebben er een tijd lang vier paarden van Duitse soldaten bij ons op stal gestaan. Ik hoor nog altijd het geluid van hun zware bottinnen. Op een dag kregen we van de soldaten een reep chocolade en we waren de koning te rijk. In de oorlog hebben we niets tekort gehad, herinnert Maria zich, want als boeren zaten we aan de bron. |
Dikwijls gebeurde het dat kinderen na schooltijd bij ons een boterham kwamen eten, want in sommige gezinnen was er echt wel voedseltekort. Mijn moeder deelde graag met anderen. Ik ben tot mijn veertien jaar naar school gegaan, vervolgt Maria. Haar leerkrachten uit die jaren kent ze nog allemaal: Constance Thienpondt en Friedoline Roels in de kleuterschool en Ivonne Fierens, Elisabeth Cooreman, Prudence Pensaert en Eveline De Clopper in de lagere school. Juffrouw Maria Fierens was directrice in haar tijd. Ik was altijd de eerste of de tweede van de klas, gaat Maria verder. Op mijn veertiende vroegen ze aan mijn ouders of ik niet mocht verder studeren. Het fonds der meerbegaafden zou dat gesteund hebben, maar mijn vader wou daar niet van weten en trouwens, ik was de oudste en mijn moeder kon mijn hulp goed gebruiken. In 1947 ben ik dus thuisgebleven want het achtste kind was toen pas geboren. Na twee jaar moest ik gaan ‘dienen’. Ik vond een post bij de familie Malfait in de Kerkstraat in Dendermonde. Meneer was kinderrechter en het gezin telde zes kinderen. Het was een schoon herenhuis en iedere dag stond ik om half zeven op. Wassen & plassen, koken, kuisen… het hoorde er allemaal bij. Ik had thuis al geleerd hoe je een huishouden bereddert maar wat koken betreft heb ik toch nog veel van madam geleerd. De familie kwam uit het Brusselse en thuis was het tout en français. Gelukkig had ik op school een aantal jaren Franse les gevolgd en kon ik redelijk goed mijn plan trekken in het Frans. Ik begon iedere week de maandagmorgen en op zaterdagnamiddag mocht ik naar huis. Ik verdiende er ongeveer 1600 frank per maand (40 euro) en had natuurlijk ook kost en inwoon. Eigenlijk ben ik daar graag geweest, want ik bleef er van mijn zestiende tot ik getrouwd ben in 1956. |
Het gezin Thienpondt ergens midden jaren vijftig. |
Huwelijk Benoit was chauffagist en werkte samen met zijn broer in Dilbeek. Naast zijn werk hield hij ook nog wat runderen. Dat was zijn lang leven, vertelt Maria. We hebben drie zonen: Paul (1958), Luc (1960) en Eric (1963). Ook heb ik 11 kleinkinderen, zegt Maria met enige fierheid, en ze toont me een groepsfoto van haar kroost, hoe kan het ook anders, aan het Tuimelaarskapelleke. Mijn drie zonen, gaat Maria verder, hebben alle drie gestudeerd, dat vond ik belangrijk en alle drie speelden ze in het eerste elftal van F.C. Heikant. In februari 2006 is Benoit gestorven na een slepende ziekte. Mijn man was hart- en diabetespatiënt. Hoeveel weken dat hij in de kliniek in Aalst gelegen heeft, kan ik niet meer zeggen, maar hij heeft het niet makkelijk gehad. Maar, voegt Maria er aan toe, hij had altijd courage en opgeven stond niet in zijn woordenboek. Op het laatst werden zijn twee benen geamputeerd en toch kocht hij nog een driewieler om te fietsen. Ik heb een goede man gehad, mijmert Maria, spijtig is hij me veel te vroeg ontvallen. |
Beesten houden was Benoit zijn lang leven. |
Maria met haar drie zonen: Luc, Eric en Paul. |
Stokstraat |
|
|
De Stokstraat is geen straat als een ander. In die jaren was het een gemeenschap die samen lief en leed deelde. Er waren drie cafés die een beetje het cement vormden van de straat: De Lusthof (Bautinkwegel) bij Hubert Van Lokeren, Den Tuimelaer (Stokstraat) bij Marguerite Claeys en op den Dries was er het café van Albert Maes. En er was één vereniging die de boel wat aan elkaar hield: de confrérie van Sint-Jozef. Aan het begin van de Stokstraat staat het kapelletje toegewijd aan Sint-Jozef. De confrérie was een bond van mannen die het beeld van Sint-Jozef torsten in de jaarlijkse processie maar voor de rest was het een vriendenclub van mannen die iedere maand een vergadering hadden en dan steevast hun lidgeld betaalden. | Dat geld diende om het jaarfeest te betalen. Met Pasen was het dan twee dagen feest. Eerst woonden ze de mis bij en daarna was het bezoek aan leden-herbergiers, ’s middags een feestmaaltijd met de klassiekers: bouilli met schorseneren en varkensgebraad met erwtjes en worteltjes en ’s avonds werd een orkestje ingehuurd en was het bal populair. Als ik Maria mag geloven, was het gewoon plezierig plezant. De confrérie telde op haar hoogtepunt zo’n kleine veertig leden. Enkele jaren geleden is ze echter opgehouden te bestaan bij gebrek aan nieuwe leden. Een schone, plezante traditie die jammer genoeg verdwenen is. |
De kapel In 1967 stond de kapel in zo’n erbarmelijke staat dat de buurtbewoners het niet langer meer konden aanzien en een groepje deed een omhaling in de straat en samen gaven ze het kapelletje een facelift. De kapel werd bezet, gekalkt, geverfd en er werden hoge populieren naast geplant. De kapel was jarenlang eigendom van de familie Ryckaert en einde jaren zestig stond de kapel onder de hoede van Prudentia Ryckaert, abdis van de Zusters van Namen, maar het was vooral Maurits Heyvaert, de zoon van haar zuster Maria-Catherina, die als bewaarder van de kapel optrad. |
Schilderij van Gilbert De Geest |
Het Tuimelaarscomité. |
De verzuurde relatie tussen ‘de Stokstraat’ en Maurits Heyvaert ging crescendo toen de bewoners van de Stokstraat in 1974 vermoedden dat het originele houten Mariabeeldje vervangen was door een plaasteren afgietsel. Na veel vieren en vijven forceerden de buurtbewoners, met toestemming van pastoor Vermoesen, het slot van het kapelletje en hun vermoeden was inderdaad juist: het was een gipsen afgietsel. Heyvaert verdedigde zich door te zeggen dat het een voorzorgsmaatregel was omdat hij vreesde dat het beeldje zou gestolen worden. Maar de bewoners van de Stokstraat, alsook vele Zelenaars, wilden hun gebeden richten tot het originele beeldje en niet tot een plaasteren afgietsel. Aan de kapel hingen ze een zwarte vlag. Onder leiding van pastoor Vermoesen trok een klein groepje naar Heyvaert en gaven hem enkele dagen de tijd om het beeldje terug te plaatsen, zo niet zou men de politie verwittigen. Enkele dagen later stond het beeldje er weer. Daarna was er nog een conflict met de nodige discussies over de eigendom van de kapel. Het kwam zelfs zo ver dat het Tuimelaarscomité een advocaat onder de arm nam om het eigendomsrecht van de familie Ryckaert te betwisten en Maurits Heyvaert het zeggenschap over de kapel te ontnemen. In 1975 liet Heyvaert een onderhandse eigendomsverklaring registreren en daardoor was het duidelijk dat hij de enige eigenaar was van de kapel. Een jaar later verkocht hij de kapel aan Hubert Geerinckx en sindsdien is de rust in de Stokstraat teruggekeerd. Ik vermoed dat sinds dat moment Maria de zorg van het kapelletje voor haar rekening nam. Dat is dus bijna veertig jaar. Iedere morgen breng ik het Lieve-Vrouwbeeldje naar het kapelletje, zegt Maria, en ik steek er een kaars aan. Iedere avond haal ik het terug zodat dat schone beeldje veilig is. Ik doe het nog altijd met de fiets, gaat Maria verder, alleen als het glad is, ga ik te voet. Ook is er een Tuimelaarscomité dat samen zorg draagt voor de kapel. Zeven mensen: Maria Thienpondt, Gilbert De Leenheer, Mariette Certyn, Johan Van Malderen, Miriam Burm, Luc Van De Velde en André Van Roste. Samen beheren ze het geld uit de offerblok en dat dient om de nodige herstellingen te doen, mocht dit nodig zijn. Samen bereiden ze ook de viering van meiavond voor. |
Meimaand | ||
De mooiste periode is ongetwijfeld de meimaand. Aan de vooravond op 30 april is er ieder jaar een eucharistieviering. Met het comité geven we de dagen ervoor het kapelletje een grondige beurt, vervolgt Maria. De muren worden afgewassen, de vloer geschuurd en alles wordt afgestoft zodat de kapel in orde is voor de meimaand. Op meiavond komen er zo’n 100 mensen naar de mis aan de kapel en dat is altijd een heel mooie gebeurtenis. We zorgen voor muziek, er is geluidsversterking en na de viering is er een kleine receptie voor alle aanwezigen. Een glaasje cava of fruitsap en wat chips en kaas. Meer moet dat niet zijn, zegt Maria, maar het is ieder jaar een schoon moment. |
In de meimaand wordt er ook iedere avond (behalve op zondag) om 19.30 uur de rozenkrans gebeden. Een aantal mensen zakt dan af naar de kapel om samen te bidden. Het aantal is meestal rechtevenredig met het weer. Bij goed weer zijn er soms twintig mensen, als het regent een man of vijf. Maar aan de Tuimelaar ben je nooit alleen. Voor veel fietsers is het een plaats om even uit te blazen en bij goed weer zit er ’s avonds een vaste kliek mannen die daar parlement houden. Een paar tenoren die het hoge woord voeren, maar meestal wordt er heel wat afgelachen, vertelt Maria, en als ge iets moet weten van het laatste nieuws, dan moet je daar zijn, zij weten alles. |
Maria Mark De Block Met dank aan Luc Van De Velde voor de info uit zijn boekje: |
© Mark De Block
Thuiskomen